Op naar een gezonde arbeidsmarkt (Boekman)


Lang niet iedereen die in de podiumkunsten werkt, wordt eerlijk betaald. Hoe kan dat? En wat is ervoor nodig om ervoor te zorgen dat kunstenaars een normaal salaris verdienen zonder dat de kwaliteit of het aantal voorstellingen achteruitgaat?

Gratis optreden in een tv-programma omdat het goed zou zijn voor de naamsbekendheid of een theatervoorstelling spelen voor de helft van de prijs in de hoop dat het zich ooit terugbetaalt in grotere klussen: de betalingen in de podiumkunstensector zijn dikwijls ondermaats. En dat is al langer zo, vertelt Jeroen Bartelse, sinds augustus algemeen directeur TivoliVredenburg en daarvoor jarenlang directeur van de Raad voor Cultuur. ‘Zo’n vijf jaar geleden druppelden de eerste dramatische verhalen binnen over de inkomsten van kunstenaars, vooral uit de hoek van de beeldende kunst. De Raad voor Cultuur heeft toen samen met de Sociaal-Economische Raad (SER) een analyse gemaakt van de inkomenspositie van kunstenaars. Daaruit bleek over de hele breedte dat de inkomsten bedroevend laag zijn, de onderhandelingspositie van zzp’ers zwak is en de financiële ruimte bij culturele instellingen beperkt is.’ Ter illustratie schetst Bartelse de situatie in de muzieksector. ‘Alleen de grote symfonieorkesten en een aantal ensembles bieden hun musici vaste contracten; de meeste muzikanten werken dus als zelfstandige. Hun inkomsten bestaan doorgaans uit gages, die vooral bij jazz en pop laag zijn, lesgeven en gelden uit opgenomen muziek. Ze verdienen gemiddeld een bruto-inkomen van 1500 euro per maand uit muziekwerk. Alleen de absolute top kan ervan leven.’
Ook voor de theatersector geldt dat weinig mensen een vaste aanstelling krijgen en dat veel zelfstandigen te weinig verdienen om van rond te komen. Marc van Warmerdam, directeur van muziektheatergezelschap Orkater, onderschrijft de analyse van de adviesraden: culturele instellingen hebben te weinig financiële ruimte om de inkomenspositie van makers te verbeteren. ‘Daartegenover staat de ontembare wil van makers om iets te maken, ongeacht de omstandigheden. Die combinatie levert een sector op waarin veel uitvoerenden onder het minimumloon werken. De schouwburgdirecteur en de caissière worden netjes betaald, maar acteurs en muzikanten werken ondertussen voor 1250 euro bruto per maand. Terwijl de sector nota bene gedragen wordt door die artistieke inbreng.’
De bezuinigingen van het kabinet-Rutte I, die Halbe Zijlstra als toenmalig staatssecretaris van Cultuur in 2011 doorvoerde, zijn een belangrijke oorzaak van de huidige financiële positie waarin makers verkeren, zegt Bartelse. ‘Veel orkesten brachten noodgedwongen de fulltime aanstellingen van musici terug tot deeltijdbanen van 70 à 50 procent, terwijl de mogelijkheden tot nevenactiviteiten beperkt zijn.’ De gevolgen van die bezuinigingen zijn ook nog altijd merkbaar in de theatersector, zegt Van Warmerdam. ‘Ineens konden er veel minder producties gemaakt worden dan voorheen, maar veel gezelschappen zijn er evenveel blijven maken, bijvoorbeeld door de repetitietijd te halveren en te bezuinigen. Dat leidt tot ongezonde werkomstandigheden en onderbetaling. Alles blijven doen, maar dan voor de helft van het geld, is geen oplossing.’

Handhaving van cao
Tijdens het Paradisodebat in juli maakte Van Warmerdam zich hard voor een eerlijke betaling. Hij vertelde dat Orkater streng toezicht houdt op naleving van de Cao Toneel en Dans en dat iedereen in zijn organisatie een normaal salaris verdient. ‘Ik vind dat zakelijk en artistiek leiders hun mensen in bescherming moeten nemen. Wij leren jonge theatermakers al over eerlijke betaling: binnen het Orkater-programma De Nieuwkomersmogen ze eigen muziektheatervoorstellingen maken, op voorwaarde dat ze iedereen volgens de cao betalen. Soms komen ze met een plan waarvoor ze acht muzikanten nodig hebben, maar slechts budget hebben voor vier en de rest bereid hebben gevonden gratis te spelen. Dan moeten ze van ons een ander plan bedenken. Als je niet genoeg geld hebt om je voorstelling te maken, moet je dat probleem niet neerleggen bij de mensen die het moeten uitvoeren.’
Waarom lukt het niet alle gezelschappen om makers een eerlijk salaris te betalen? Iedereen die in Nederland meer dan 50 procent van zijn inkomsten verdient met het professioneel produceren van dans en toneel, moet zich immers houden aan de Cao Toneel en Dans. Yolande Melsert, directeur van de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK), legt uit: ‘Die cao is algemeen bindend verklaard, omdat wij als werkgeversvereniging een ruime meerderheid van het totale veld, oftewel gezelschappen die bij ons zijn aangesloten, vertegenwoordigen. Iedereen die bij ons is aangesloten, kunnen we doordringen van het belang de cao na te leven, maar van gezelschappen die niet lid zijn is het maar de vraag of ze zich eraan houden.’ Hierop moet strenger worden toegezien, vindt Van Warmerdam. ‘Als sector moeten we de verantwoordelijkheid nemen ons strikt aan de cao te houden. De consequentie daarvan is dat er beduidend minder mensen in de sector kunnen werken, maar dat is onvermijdelijk. Alleen dan laten we de politiek en de maatschappij zien dat de huidige situatie onhoudbaar is. Als we het probleem verdoezelen, denken buitenstaanders: ze doen het ook wel voor minder geld. Vanuit de sector wordt nu steeds geredeneerd: als we niet voor de helft van de prijs spelen, kunnen we helemaal niet spelen. Die beredenering heeft geen effect. Laat iedereen onder normale omstandigheden werken en het probleem wordt vanzelf duidelijk.’

Schijnzelfstandigheid
De grote aanwas van zzp’ers in de podiumkunsten, die mede is ontstaan doordat het kabinet-Rutte I gekorte en ontslagen cultuurmakers stimuleerde zelfstandig te ondernemen, speelt ook een belangrijke rol in het probleem rond onderbetaling, zegt Melsert. Zij vallen niet onder een cao omdat ze als zelfstandigen zelf bepalen tegen welk tarief ze werk aannemen, maar de praktijk blijkt anders. Melsert: ‘Toen muzikanten en acteurs op straat kwamen te staan, vroegen velen een VAR (Verklaring Arbeidsrelatie, red.) aan bij de Belastingdienst – hét bewijs dat ze niet in dienst waren, maar als zelfstandige werkten. In werkelijkheid waren ze vaak schijnzelfstandig. Ze voldeden niet aan de voorwaarden van de Belastingdienst om een kleine zelfstandige te zijn, verdienden te weinig om rond te komen en vroegen boven op hun honorarium geen surplus voor hun arbeidsongeschiktheidsverzekering en oudedagvoorziening.’ De wet DBA (Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties) die de VAR twee jaar geleden verving, moest een einde maken aan schijnzelfstandigheid. Hierin staat onder andere dat je als zelfstandige geen gezagsverhouding mag hebben met je opdrachtgever, wat voor de podiumkunsten een complex begrip is dat vaak niet werkt. ‘Een acteur of muzikant die met een regisseur of dirigent werkt, heeft daar altijd mee te maken,’ zegt Melsert. ‘En iedereen in dienst nemen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan is ook geen optie: de sector werkt nu eenmaal in wisselende samenstelling. In de ene voorstelling staan er twintig mensen op de planken, in de volgende vijf. Ook in de bouw en de zorg zijn soortgelijke zaken aan de hand.’ Om die reden ging Melsert onlangs met collega’s uit andere sectoren in gesprek met de ministeries van Financiën en Sociale Zaken over de invulling van de wet DBA.

Investeren in cultuur
Als alle muziek- en theatergezelschappen hun medewerkers – in vaste dienst of zelfstandig – een eerlijk salaris willen betalen, moet er meer subsidie voor de podiumkunsten beschikbaar worden gesteld. Melsert zou ook graag zien dat het Fonds Podiumkunsten en andere fondsen stoppen met outputsubsidies, waarbij gezelschappen subsidie krijgen op basis van het aantal voorstellingen dat ze spelen. ‘De prikkel om veel te produceren is daardoor groot, maar het bedrag dat gezelschappen ervoor krijgen is te laag. Je kunt niet van grote gezelschappen eisen dat ze een bepaald aantal stukken maken om ze vervolgens niet het budget te geven dat ze nodig hebben om hun mensen volgens de cao te betalen. Dan zet je ze klem. De overheid benadrukt dat werkafspraken iets zijn tussen werkgever en werknemer, maar dat gaat voorbij aan het feit dat ze als subsidieverstrekker wel degelijk zelf ook een partij is in dat geheel.’
Gelukkig zijn het ministerie van OCW en Fonds Podiumkunsten zich nu bewust van het feit dat er iets moet gebeuren, zegt Melsert. Het kabinet maakte op Prinsjesdag bekend fors in cultuur te gaan investeren (50 miljoen euro in 2019) en van talentontwikkeling, ondernemerschap en arbeidsmarkt een prioriteit te maken. Minister van OCW Ingrid van Engelshoven liet weten in 2019 voor een loon- en prijsbijstelling van 2,5 procent voor rijksgesubsidieerde culturele instellingen te zorgen. ‘Elke stap die na de donkere jaren wordt gezet is positief, maar het is in feite een inflatiecorrectie op zeven jaar stilstand,’ reageert Van Warmerdam. Dat bevestigt Melsert: ‘Naar schatting is al het dubbele nodig om in 2019 een gezonde arbeidsmarkt te creëren.’ Melsert verwacht verbetering van de arbeidsmarkt voor kunstenaars vanaf 2021, als de nieuwe Cultuurnotaperiode ingaat, maar hoopt dat er voor de komende twee jaar een tussenoplossing komt. ‘Mijn zorg is hoe we die jaren doorkomen zonder dat er organisaties omvallen. Dat gaat gebeuren als acteurs, musici en dansers niet meer bereid zijn voor een habbekrats te werken.’

Maatregelen
Volgens Van Warmerdam zijn geldverstrekkers, van Rijksoverheid tot gemeentes en fondsen, medeverantwoordelijk voor een oplossing. Zij moeten niet alleen subsidies honoreren, maar die ook beoordelen: kunnen makers dit stuk echt maken met dit budget?’ Voor muzikanten hangt een beter salaris onder andere samen met een betere verdeling van inkomsten uit het auteursrecht, die nu nog niet goed aansluiten bij digitale distributie, zegt Bartelse. ‘Door het succes van streaming zijn consumenten weer bereid te betalen voor muziekbeluistering, maar de hoge streamingcijfers vertalen zich nog nauwelijks in inkomsten voor muzikanten.’ Ook lobbyt de NAPK bij de overheid om ervoor te zorgen dat er vanuit het Fonds Podiumkunsten meer subsidie beschikbaar komt voor grote muziekgezelschappen, die met de huidige gelden hun repetitie- en reistijd nauwelijks of niet kunnen vergoeden.
De sector werkt over de hele breedte aan maatregelen om een fatsoenlijke betaling mogelijk te maken, zegt Bartelse. ‘Brancheverenigingen, werkgevers, bonden en adviesraden hebben zich achter een Arbeidsmarktagenda voor de Culturele en Creatieve Sector geschaard, die vorig jaar gepresenteerd werd, en werken nu samen met het ministerie van OCW aan een waaier aan initiatieven om de situatie te verbeteren. Denk aan de Fair Practice Code, het vergroten van het verdienvermogen en een goede sociale dialoog. Je zult over de hele linie moeten werken om de arbeidsmarkt voor makers te verbeteren.’ De NAPK streeft intussen naar één sectorbrede cao, zodat vaste medewerkers binnen de podiumkunsten – die vaak van podium naar festival en gezelschap hoppen – automatisch aangesloten zijn bij hetzelfde pensioenfonds. Melsert: ‘Zo wordt voorkomen dat de maatschappij moet betalen als mensen ineens terugvallen in hun inkomsten of ziek worden.’
Ook spreekt Melsert met kunstopleidingen over het aantal kunstenaars dat ze jaarlijks afleveren. ‘Het hbo doet het al veel beter dan voorheen, maar vooral in het mbo zijn er nog gigantisch veel opleidingen tot artiest. Niet iedereen krijgt werk, want er is maar beperkt plek. Op een gegeven moment is de markt verzadigd.’ Bartelse voegt daaraan toe dat ook maatregelen gericht op starters nodig zijn voor een gezonde en toekomstbestendige arbeidsmarkt en beroepspraktijk. ‘Beginnende kunstenaars hebben het vaak lastig: ze zijn nog niet bekend, hun onderhandelingspositie is dus nog zwak en ze ontwikkelen hun artistieke signatuur nog volop. Het zou mooi zijn om artiesten in deze fase, in navolging van het innovatie- en technostartersbeleid van het ministerie van Economische Zaken, een extra duw in de rug te geven. Denk aan subsidies, zachte leningen, garantstellingen of het regelen van goedkope of gratis ateliers of oefenruimtes in creatieve broedplaatsen voor deze artiesten.