Interview schrijfster Manon Duintjer (Het Parool)

Ondanks een allergie voor alles wat met spiritualiteit te maken heeft, maakte Manon Duintjer (50) als twintiger een reis met haar vader door India. Ze baseerde er haar roman We zijn verdwaald op. ‘Die eindeloze meditatiesessies, vreselijk.’

Tekst Kim van der Meulen

Toen Manon Duintjer aan haar roman We zijn verdwaald begon, wist ze één ding zeker: ze zou niet haar eigen verhaal opschrijven. Toch zijn er veel parallellen tussen haar eigen ervaringen en die van hoofdpersoon Kim. Ook Duintjers vader, een Amsterdamse hoogleraar, raakte in de jaren zeventig gefascineerd door oosterse spiritualiteit en nam zijn dochter mee naar ashrams. En net als haar romanpersonage moest Duintjer aanvankelijk niets hebben van de eindeloze chantsessies, de verplichte rituelen en het gekonkel onder goeroe­volgelingen.

Waarom wilde u niet uw eigen verhaal opschrijven?
“Ik vond het heel eng om het verhaal zo dichtbij te laten komen, denk ik. Tijdens de reis door India die ik op mijn 23ste met mijn vader maakte, hield ik een dagboek bij, waarin ik alle merkwaardige dingen opschreef die ik zag. Ik had verwacht dat mensen in die ashrams heel bewust leefden, met hun goden, meditatie en vaste ritmes. Dat was zo, maar tegelijkertijd was het er net als op elke andere plek waar je veel mensen bij elkaar zet: er was egogedoe, concurrentie, er werd geroddeld, die deed het met die. Dat gekonkel is dus overal, dacht ik, zelfs op quasiheilige plekken. Ik droomde er toen al van om schrijver te worden en dacht: hier kan ik later iets mee.”

“Toch durfde ik het niet. Mijn vader zou het niet leuk vinden om te lezen hoe ik hem heb ervaren in de periode dat hij naar goeroes ging. In mijn eerste versie kwamen een docent en een oud-leerling elkaar toevallig in India tegen. Pas toen een vriend me ervan overtuigde dat een verhaal over een vader en dochter dramatisch veel sterker was, besloot ik het meer vanuit mezelf te schrijven.”

Is uw boek daarmee autobiografisch geworden?
“Nee, het is echt fictie, maar er zitten wel autobiografische elementen in. Ik ben nagegaan hoe ik me tijdens die reis voelde en heb sommige ervaringen samengevoegd en uitvergroot. Zo ben ik met mijn vader maar een middagje naar een bekende goeroe geweest – Sathya Sai Baba, die in mijn boek een andere naam heeft – maar is Kim daar dagenlang. Dat eindeloze wachten totdat de goeroe het belieft zich te laten zien en het dweperige worshippen van zijn volgelingen vond ik zelf ook vervelend.”

“Mijn weerstand daartegen werd niet opgeheven door de reis. Ik zag dat het hindoeïsme in positieve zin iets met mensen deed, maar ergerde me aan het gedrag van de types die helemaal in dat spirituele doken en zich verheven voelden. Gelukkig was mijn vader niet meer into goeroes toen we die reis maakten, anders had ik geen ja gezegd toen hij me meevroeg. Teruggaan naar die tijd vond ik best een heftig proces. Bijna dertig jaar had ik die periode links laten liggen en nu moest ik ineens stilstaan bij die reis en wat eraan voorafging.”

Wat ging eraan vooraf?
“Mijn ouders scheidden toen ik zes was; ik ging bij mijn moeder wonen. Hoe mijn vader ermee in aanraking kwam weet ik niet precies, omdat ik hem alleen op zondag zag, maar een paar jaar na de scheiding kreeg hij interesse in een goeroe. Sri Vasyah, noem ik hem in het boek. Op een dag kwam mijn vader me van school ophalen met een kaalgeschoren hoofd, een kralenketting om en een jurk aan. Ik schaamde me kapot.”

“Ook nam hij me een keer mee naar een tempeltje in Amsterdam voor een eindeloze meditatiesessie in een bedompte kamer. Dit is wat mensen meemaken als ze op zondag naar de kerk moeten, dacht ik. En dat huggen, vreselijk. Mijn moeder vond het belachelijk – mijn ouders zijn niet op een leuke manier gescheiden – en versterkte daarmee mijn weerstand. Later vertrok mijn vader in vakantieperiodes naar India. Hij stuurde me, net als Kims vader in het boek, ansichtkaarten waarop stond dat de wereld zou vergaan. Dat had zijn goeroe voorspeld. Heel eng. Bij thuiskomst belandde hij in het ziekenhuis met difterie. Ik begreep er niets van: die gekke kleren, die rare kaarten en hij kwam halfdood terug. Toen ben ik een beetje afgehaakt. Al zijn we elkaar altijd blijven zien hoor. We konden het goed met elkaar vinden.”

Legde uw vader uit wat hij bij die goeroes zocht?
“Hij vertelde er graag over; hij is hoogleraar geweest en hield van uitleggen. Maar ik wilde het er als kind juist niet over hebben. Ik denk dat hij die oosterse spiritualiteit gewoon wilde onderzoeken. Het was een fase. Toen de goeroe die hij volgde doodging, ontstond een machtsstrijd in de ashram en besloot hij nooit meer een goeroe achterna te gaan. Mijn vader is gereformeerd opgevoed en zou dominee worden, maar viel van zijn geloof en ging filosofie studeren. Hij zocht houvast en rust, en dat biedt zo’n ashramgemeenschap. De voorspelling dat de aarde zou vergaan, viel voor hem samen met de kernwapenwedloop. Dat speelde in die tijd sterk; ik heb ook nog meegelopen in demonstraties en samen met mijn moeder buttons tegen de bom uitgedeeld.”

Wat deed die zoektocht van uw vader met u?
“Het waren de jaren zeventig; iedereen was zichzelf aan het zoeken. In mijn klas, op het Barlaeus, zat maar één meisje zonder gescheiden ouders. Mijn vader had dit er dan bij. Bij mijn generatie is dat anders. Ik heb twee kinderen en ben veel – misschien wel te veel – bezig met wat mijn gedrag voor een effect heeft op hen. Dat zoeken naar jezelf doe je nu maar in je eigen tijd.”

Bij spiritualiteit denken we nu ook eerder aan yoga dan aan Bhagwan en Hare Krishna’s.
“Ja, al weet ik niet of spiritualiteit ooit helemaal is weggeweest. De vorm is natuurlijk veranderd: nu kun je doordeweeks vegan eten en aan yoga doen, en in het weekend een pilletje nemen op een festival. In de jaren zeventig was het allemaal veel strenger en zat er minder sjeu aan. Spiritualiteit is mainstream geworden. Destijds was het voor velen een reactie op een verstikkende gereformeerde opvoeding: dankzij goeroes konden mensen zich heerlijk bevrijd voelen, bij Bhagwan ook op seksueel gebied. Nu gebruiken we yoga en mindfulness om rust te vinden in de drukke tijd waarin we leven. De aantrekkingskracht van spiritualiteit is hetzelfde gebleven. Ik zit nu ook op yoga. Eerst omdat ik last had van mijn rug, maar nu heb ik er ook mentaal baat bij.”

Hebben uw ouders uw boek gelezen?
“Mijn moeder was ziek en overleed kort na de boekpresentatie aan de gevolgen van een hersenbloeding. Ik heb haar het boek nog kunnen geven, maar ze heeft het helaas niet kunnen lezen. Jammer, want ze was een ontzettende lezer. Ook het schrijven heb ik van haar meegekregen. Mijn vader heeft stukjes gelezen, al had hij daar met zijn 87 jaar en slechte zicht wat moeite mee. Het is ingewikkeld om erover te praten, want het boek gaat over een periode die we allebei heel anders hebben beleefd. Maar we praten er in elk geval over.”

Wordt uw volgende roman weer een persoonlijk verhaal?
“Het luisterboek van We zijn verdwaald is pas net verschenen. Ingesproken door Afke Reijenga, levenskunstenaar én mijn yogalerares, op wie ik een personage in het boek heb gebaseerd. Toch denk ik al voorzichtig na over een volgende roman. Misschien weer een verhaal over ouders en kinderen, alleen dan geschreven vanuit de ouder en wat je aan je kinderen doorgeeft. Ik vind familie eindeloos boeiend.”

Manon Duintjer: We zijn verdwaald, Gloude Publishing, € 21,99 (luisterboek via Storytel).

Het Parool, 13 januari 2020