De diversiteitskwestie in de culturele sector is vooral een kwestie van geld
Zangeres Rajae El Mouhandiz, conservator Imara Limon en ondernemer Kevin de Randamie geven hun visie op diversiteit in het culturele bestel. Waar lopen ze tegenaan, en hoe kan het beter?
Tekst Kim van der Meulen
Rajae El Mouhandiz (39) maakt Maghreb-jazz, pop en soul. Ze zit in de commissie Muziektheater en deed onlangs voor de Nederlandse ambassade in Rabat en het ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek naar het Nederlands-Marokkaanse kunst- en cultuurlandschap.
‘Ik ambieer geen carrière als onderzoeker, maar onderzoek is nodig om ervoor te zorgen dat subsidieverstrekkers en culturele instellingen culturele diversiteit gaan zien als iets wat vanzelfsprekend is. Jarenlang vond ik, net als veel talent nu, geen aansluiting bij het cultuurbestel. Als ik – een Nederlandse met Algerijns-Marokkaanse roots – door een theater of muziekpodium werd geboekt, werd ik niet betaald vanuit het reguliere budget voor kunst en cultuur, maar vanuit het potje “educatie en participatie”, waar diversiteit vaak onder wordt geschaard. Alsof ze wilden zeggen: laten we ook eens wat liefs doen voor mensen met een immigratieachtergrond. Ik begrijp dat diversiteit voor veel podia een smeermiddel is om aan subsidie te komen, maar het zou onderdeel van hun corebusiness moeten zijn. Zeker áls je subsidie krijgt, want dan heb je de verantwoordelijkheid breed en inclusief te programmeren, voor álle Nederlanders. Ik besloot: ik kom niet meer als ik in het diversiteitsprogramma geprogrammeerd sta. Door keihard te werken en veel te sparen, kon ik mijn eigen kunst maken, hoewel ik niet was opgenomen in het cultuurbestel. Maar sinds ik binnen het nieuwe makerstraject van het Fonds Podiumkunsten val – waarmee ik in 2017 begon aan mijn muzikale theatervoorstelling Thuis, Ontheemd – kan ik zorgelozer werken en zakelijk en artistiek groeien. Dat gun ik anderen ook. En dat begint bij onderzoek naar nieuwe doelgroepen. Dat heeft niemand eerder gedaan voor mijn specifieke signatuur, publiek en soort makers.’
‘Mijn generatie is het stereotype voorbij’
‘Hoewel de discussie over diversiteit in het cultuurbestel al decennialang speelt, zie je bij publiek, personeel en programmering geen afspiegeling van de maatschappij. Het conservatorium van Codarts in Rotterdam heeft weliswaar een afdeling Indiase Muziek en Argentijnse tango, maar nog altijd geen Noord-Afrikaanse afdeling. Onderzoek is de enige manier om daar verandering in te brengen. Toen ik in 2015 een Ariane de Rothschild Fellowship won, ontwikkelde ik bijvoorbeeld een onderzoeksmethode om de behoeften van nieuwe doelgroepen in beeld te krijgen. Ik vroeg Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond naar hun helden, muzieksmaak, festivalbezoek en mediagebruik. Om een nieuw publiek aan te boren en de strategie daarop aan te passen, moeten instellingen eerst weten wie en waar die doelgroep is. Doordat hun personeelsbestand nog geen afspiegeling is van de maatschappij, kijken ze vaak vanuit een monoculturele blik naar nieuwe doelgroepen. Ik sta dicht bij mijn doelgroep en deed in 2016 en 2017 op eigen initiatief onderzoek naar de cultuurconsumptie onder Nederlandse Marokkanen. De overheid keek altijd vanuit een negatieve en problematische hoek. Daardoor zijn er voornamelijk onderzoeken gedaan naar sociale problematiek en niet naar het kunst- en cultuurconsumptiegedrag van nieuwe doelgroepen. Veel instellingen zijn onzeker als het gaat om het toepassen van inclusie: waarom en hoe zouden we het doen? Welke impact heeft het op onze organisatie en werkwijze? Het meten van behoeften van grote groepen nog onbekend publiek neemt die onzekerheid hopelijk weg. Net als de angst om de eigen identiteit te verliezen: nieuwe culturen versterken juist je programma.
Nog een belangrijke reden om onderzoek te doen: bestuurders en professionals in de sector moeten hun kennis over nieuwe culturen verbreden. Ik moest de directeur van een kunstvakhogeschool eens uitleggen dat de Marokkaanse cultuur behalve uit percussie en kaftans ook bestaat uit modern ballet, metal- en dancefestivals en jazz. Inclusie is dan ook niet per definitie een thema in het werk van een maker met een cultureel diverse achtergrond. Ik vind het belangrijk dat mensen zich in mijn liedjes en verhalen herkennen, maar dat hoeft niet cultureel bepaald te zijn. Ik zing in het Nederlands, Engels én Arabisch en mijn teksten gaan de ene keer over identiteit en zijn de andere keer politiek incorrect of absurdistisch. Mijn generatie is het stereotype voorbij. Ik wil mensen verbinden, verwonderen, aan het denken zetten. Daar gaat kunst om.’
Imara Limon (29) is conservator bij het Amsterdam Museum. Ze werd vorig jaar uitgeroepen tot Museumtalent van het jaar. Deze ontwikkelingsprijs voor jonge museumprofessionals won ze mede door haar inzet voor de tentoonstelling Zwart Amsterdam, over zwarte rolmodellen in de hoofdstad.
‘Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in niet-westerse kunst, cultureel erfgoed in de breedste zin van het woord en nieuwe perspectieven binnen de kunstgeschiedenis. Hoe vertel je over een groot, bekend onderwerp als de Gouden Eeuw een nieuw verhaal? Hoe spreek je een breed publiek aan? Het Amsterdam Museum doet dat door bijvoorbeeld niet de verflagen en schildertechnieken van Govert Flinck en Ferdinand Bol, maar hun ondernemerschap en doorzettingsvermogen te benadrukken. En in het geval van Zwart Amsterdam, waar ik in 2016 als gastcurator aan meewerkte: door ook over de “zwarte” geschiedenis en toekomst van Amsterdam te vertellen en beelden, verhalen en voorwerpen te tonen die te maken hebben met inspirerende zwarte personen. Mensen die we hiervoor benaderden – onder andere op festivals als Keti Koti, met een meer cultureel diverse doelgroep dan het Amsterdam Museum – werkten graag mee, maar vroegen wel: voor wie doen jullie dit? En wat schrijven jullie er dan precies bij?
Goede vragen. Culturele diversiteit is een vraagstuk waarmee veel musea zich bezighouden, maar het lijkt maar zelden een prioriteit: het wordt lastig gevonden of er is zogenaamd net even geen geld of tijd voor. Dat komt volgens mij voornamelijk doordat je diversiteit te weinig terugziet onder medewerkers van culturele instellingen en subsidieverschaffers. Want als zo’n onderwerp voor een museumdirecteur of fondsmedewerker geen urgentie heeft of geen probleem vormt, is de noodzaak om erin te investeren er niet. Toch is investeren in diversiteit de enige manier om op lange termijn relevant te blijven voor een breed publiek. Instellingen kunnen zich niet onttrekken aan een verkleurende stad, waarin een jonge generatie gemengd opgroeit. Als diversiteit vanzelfsprekend is, verdelen subsidieverstrekkende organen budgetten automatisch gelijkmatiger over grote musea en kleinere erfgoedinstituten, waardoor die laatste meer te besteden hebben. En dan hoeven er geen thematentoonstellingen over urban art te worden gemaakt in de hoop een diverser publiek te trekken. Er wordt volop publieksonderzoek gedaan, terwijl de oplossing voor het diversiteitsvraagstuk in de museumwereld simpel is: meer geld naar de juiste plekken en een betere representatie.’
‘Inclusie lijkt zelden een prioriteit’
‘De eerste stap? Ik zou museumcollega’s willen adviseren: neem iemand aan die bij elke vergadering en bij het maken van elke keuze meedenkt op het gebied van diversiteit, tot het in alle lagen van de organisatie is doorgedrongen. Ik kwam in een concepttekst voor een nieuwe tentoonstelling laatst deze zinsnede tegen waarmee een groep wordt aangeduid: “Mensen die de behoefte voelen hun geloof uit te dragen in hun kleding.” Daar ligt een vooroordeel in besloten en een wij-zijverdeling – als je een hoofddoek draagt en dit leest, voel je je meteen uitgesloten. “De zichtbaarheid van religieuze overtuiging in kleding” is neutraler en respectvoller. Hetzelfde geldt voor een persbericht waarin je beweert hoe bijzonder het is dat je kunst uit de Bijlmer laat zien: hoe moet je dat interpreteren als je in de Bijlmer woont? Als musea zich daarvan bewust zijn, gaan ze vanzelf betere programma’s maken.
Specifiek exposities maken over een doelgroep die je wilt bereiken kan geen kwaad om een breder publiek te trekken, maar ik durf te zeggen dat elke tentoonstelling iedereen potentieel zou moeten aanspreken. Het streven zou moeten zijn: doelgroepdenken vervangen door denken in inclusiviteit. Wat je culturele achtergrond, sociaaleconomische status of leeftijd ook is: niemand mag zich buitengesloten voelen door wat hij tegenkomt in een museum.’
Kevin de Randamie (40) maakte in de muziekwereld naam als rapper Blaxtar, toerde met Kyteman’s Orchestra en stond zijn broer Glenn (Typhoon) bij op zakelijk vlak. Met zijn onderneming Braenworks en Braenworks Academy, een business school voor de cultuursector, helpt hij creatieve professionals aan een netwerk, strategisch plan en zakelijk inzicht.
‘Een school om te leren ondernemen voor de culturele sector bestond nog niet. Dat leek me hard nodig, want ik werd steeds vaker gevraagd door mensen uit de creatieve industrie – van artiesten tot roadies en geluidsengineers. Zij zijn creatief, maar niet per definitie zakelijk, en worden overrompeld door alle afspraken en onderhandelingen die op ze afkomen. Daarom begon ik de Braenworks Academy, waar elk halfjaar in elke stad waar we uitrollen twintig creatieven per klas terechtkunnen. We begonnen in Amsterdam en Den Haag. Het is opvallend dat daar veel creatives op afkomen die een “emancipatieslag” aan het maken zijn: het grootste deel is vrouw en van gemengde afkomst. Waarschijnlijk omdat voor hen over het algemeen minder makkelijk deuren opengaan dan voor de gemiddelde witte man. Als het om zwarte artiesten gaat, is de spoeling in de Nederlandse muziekindustrie dun. Ze zijn er wel, – kijk maar naar mijn broer Typhoon – maar Nederland heeft een moeizame relatie met zwarte muziek. Het wordt al snel gelabeld als “urban”, en gebracht als iets voor jongeren en twintigers. Je moet sterk in je schoenen staan om je eigen muziek te blijven maken en tegen platenmaatschappijen in te gaan die je in dat hokje willen stoppen.’
‘Diversiteit is geen doel, maar een gegeven’
‘Diversiteit is voor mij geen doel, het is mijn dagelijkse realiteit. Bovendien is praten over inclusiviteit nadat de budgetten al zijn vastgesteld slechts symptoombestrijding. Duurzame inclusieve activiteiten ontstaan pas als creatieven met een cultureel diverse achtergrond met beleidsmakers praten tijdens budgetteringsgesprekken. En als ik die beleidsmakers meteen een advies mag geven: maak daar geld voor vrij. Creatives zijn ondernemers; als je die uitnodigt voor een inspraaksessie moet je ze net zo goed betalen als wanneer je een adviesbureau zou inschakelen. De diversiteitskwestie in de culturele sector is vooral een kwestie van geld. Door creatives meer te betrekken bij budgettering en programmering, krijg je vanzelf ook een diverser aanbod in theaters en podia. Want doordat programmeurs en beleidsmakers nog te veel met elkaar praten en te weinig met hun bezoekers, blijft de programmering in een gekleurde stad als Rotterdam voornamelijk “wit” – daarmee bedoel ik: voortgekomen uit het denken van mensen die blijkbaar niet beïnvloed zijn door andere culturen.
Op korte termijn verwacht ik geen verbetering als het gaat om meer representativiteit in de culturele sector: ik zie weinig bereidheid bij instituten om hier meer budget voor vrij te maken. Gelukkig zijn er genoeg andere manieren om als creative aan geld te komen, zoals crowdfunding, het barteren van diensten – jij levert mij een discobal, ik schrijf jouw websitetekst – en prototyping: een korte versie van je voorstelling of album maken en daarmee potentiële investeerders interesseren. De kansen die ik niet heb gekregen, hebben mij sterker en strijdbaar gemaakt: ik ben nu veel ondernemender dan toen ik mijn carrière begon. Subsidie als hoofdbron van inkomsten, op welk punt in iemands carrière ook, creëert op een gegeven moment een vals gevoel van zekerheid, een zekere commerciële luiheid en in sommige gevallen zelfs een soort “entitlement”. Bij een mix met andere financieringsvormen wordt er meer een link gelegd met de realiteit.’
Diversiteit zou geen doel moeten zijn, maar dagelijkse realiteit, vinden Imara Limon en Kevin de Randamie. En dat kun je bereiken door mensen met een cultureel diverse achtergrond te betrekken bij programmering en budgettering. Dan denken we vanzelf in inclusiviteit en kan kunst, in de woorden van Rajae El Mouhandiz, laten zien waar het om gaat: mensen verbinden, verwonderen, aan het denken zetten.
Boekman, zomer 2018